Geschiedenis


Het voormalig Sint-Elisabeth Gasthuis behoort met name vanwege de uitgebouwde hoog opgaande traptoren tot de meest schilderachtige en vaker gefotografeerde muurhuizen. Van 1578 tot 1907 was hier het Sint-Elisabeth Gast- of Ziekenhuis gevestigd. Dit was het eerste ziekenhuis in Amersfoort. 

Het bood onderdak aan:

'een ofte meer ellendighe bedtlegers. Die met geen aenslaende syeckte besmeth waren’.

 Het gerenoveerde, en tijdens de Open Monumentendag 2009 als 'Het Gasthuys' geopende, souterrain bestaat uit een 18 meter breed en 8 meter lang stenen tongewelf met steekkappen (dwarsgewelven) en heeft in het verleden in verbinding gestaan met de naastgelegen panden.

Oudste bouwfase: vijftiende eeuw

De voor- en achtergevel van het oorspronkelijke rechthoekige Muurhuis zijn opgemetseld uit stenen die werden gebruikt in de vijftiende eeuw. Muurhuizen 33 is daarom ouder dan gedacht. Het behoort met Tinnenburg, Prattenburg en Langestraat 9 tot de oudste Muurhuizen van de stad. Het is zelfs gebouwd voordat de 'werven' de grond ter plaatse van de 'eerste' stadsmuur officieel door de stad werden verkocht voor de bouw van huizen (1501).

Muurhuizen 33 heeft de karakteristieke opbouw van een 'groot' Muurhuis. Zoals uit de archiefstukken blijkt, vond in Muurhuizen 33 in 1616 een grootscheepse verbouwing plaats. Hierbij is de traptoren met de aanbouw opgetrokken.

Oprichting St. Elisabeth Gast- of Ziekenhuis

Op 28 mei 1559 besloten de leden van de broederschap van de Heilige Drievuldigheid te Amersfoort tot de oprichting van een liefdadige instelling die tot doel had de arme zieken van de stad te verzorgen.

Het arm zijn was een even onontbeerlijke voorwaarde als het ziek zijn, indien men in aanmerking wilde lomen voor verzorging door de ziekenmoeders. Het werk van de ziekenmoeders kreeg steeds meer bekendheid en aanzien, maar het duurde tot 1577 tot het officieel werd erkend door het bestuur van de stad Amersfoort. Het bewijs hiervan is de stichtingsoorkonde van 7 oktober 1577. In de stichtingsoorkonde komt voor de eerste keer de naam St. Elisabeth (De heilige Sint Elisabeth van Thüringen) naar voren. Tot dan toe waren namen als 'der armen noothulp', 'nootbuydell' of nootbuel' gebruikt.

In de stichtingsoorkonde van 1577 was ook beschreven hoe de instelling moest functioneren: het werk zou worden geleid door de pastoor en kapelaan van de St. Joriskerk en door tien moeders van wie de namen werden genoemd. Een van hen zou 'overste moeder' zijn. De stad Amersfoort , toen nog beperkt tot wat nu de binnenstad is, was in die dagen verdeeld in drie wijken, genaamd Camp, bloemendal en Breul. Elk van deze wijken werd verzorgd door drie vrouwen, de kwartiermoeders.

Muurhuizen 33

In 1578 werd er voor 'de arme bedlegers' een ' seeckere huijsinge in de Muijrhijsen gecocht' een huis. Daarin moest een 'eerlijk goed paar volk' wonen, later 'binnenmoeder' en 'binnenvader' genoemd, om te zorgen voor de mensen die daar waren opgenomen. Die opname in het Gast- of Ziekenhuis gebeurde alleen in uiterste nood, namelijk als de zieke zo arm was, dat hij thuis niet behoorlijk kon worden verpleegd. Het opnemen van zieke armen was allereerst een daad van gastvrijheid, die geschiedde uit liefde tot God. Vandaar ook, dat men soms over het Godshuis' sprak (in die tijd een algemene aanduiding voor iedere liefdadige instelling) en dat de termen 'Gasthuis' en 'ziekenhuis' eeuwenlang door elkaar zijn gebruikt.

De eerste behuizing van de stichting bood slechts plaats aan 'een ofte meer ellendighe bedtlegers. Die met geen aenslaende syeckte besmeth waren’.

Financiering

Als de buidel het toestond mocht er ook geld worden uitgedeeld aan arme mensen die niet ziek waren. Om in de geldelijke behoefte te voorzien werd er jaarlijks op Allerzielendag, 2 november, gecollecteerd in de stad en indien nodig nog een of tweemaal per jaar op daartoe geschikte dagen. Ook kreeg het ziekenhuis van het begin af aan schenkingen, vaak in de vorm van onroerend goed, huizen en landerijen. De inkomsten daarvan overtroffen zelfs al spoedig die van de jaarlijkse bede of collecte.

De Armen de Poth

Ook bestond in die dagen al, de tot op heden nog steeds bloeiende stichting 'De Armen de Poth', die behalve dat zij pestlijders opnam in tijden van een epidemie en logies bood aan arme passanten, ook de proveniers te verzorgen had, dat wil zeggen: mensen die wekelijks werden bedeeld met een bepaalde hoeveelheid voedsel in natura, 'proven' genaamd. 

Met de stichting 'De Poth' had het St. Elisabeth Gast- of Ziekenhuis op 18 augustus 1577, dus nog voor de datum van de officiële erkenning, enige afspraken gemaakt in tegenwoordigheid van de stadssecretaris J. Botter, dezelfde wiens handtekening onder de stichtingsoorkonde staat. In het akkoord dat zij sloten stond dat beide godshuizen elkaars wek niet zouden belemmeren, meer elkaar tot steun zouden zijn. De 'potheren' zouden aan de 'noothulp' een lijst van hun proveniers doen toekomen, zodat deze mensen niet van twee kanten zouden worden bedeeld. Als echter een provenier van de Poth ziek werd, zou hij worden verzorgd door het 'sieckhuys'. Er zou dan een inventaris van zijn bezittingen worden gemaakt in het bijzijn van een vertegenwoordiger van beide Godshuizen, zodat, indien hij kwam te overlijden, het bezit eerlijk kon worden verdeeld. Het was namelijk gebruik dat wanneer iemand stierf in een gasthuis en er geen erfgenamen hun aanspraken deden gelden, zijn bezit aan het gasthuis toekwam. Dit recht staat ook in de stichtingsoorkonde van het St. Elisabeth Gast- of Ziekenhuis beschreven:...ende alle, die totter doot toe aldaer worden onderhouden sollen tot behoeft van selve syeckhuys verlaeten tgene sij achterlaten als in andere goidshuysen geschiet...'

Reacties

  1. St. Pieters Gasthuis is in 1393 door de bisschop van Utrecht erkend, in 1404 onder het stadsbestuur geplaatst.
    Een provenier is een kostkoper. Hij (het zijn vrijwel altijd mannen) brengt geld in en koopt zijn kostje waarvoor hij meer rechten krijgt dan de andere 'gastelingen'.
    (zie archief Eemland)

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten